De mooiste van alle Griekse tragedies begint met een kleine daad: een jonge vrouw strooit uit liefde een dun laagje zand op het lichaam van haar gesneuvelde broer. En negeert met dat gebaar het verbod van de strenge heerser van haar stad.
Antigone is een symbool geworden voor het verzet van het individu tegen de staat, voor de kracht van het vrouwelijke tegenover het mannelijke, voor de voorrang van de goddelijke wet op die van de politiek, voor een individuele ethiek die sterker mag zijn dan een formele. Wat fascineert er in Antigone, zoals zij geportretteerd werd door Sophocles, de tragicus van het verlangen en de anatoom van de ziel? Welke drang leeft er in haar verzet? Hoe slaagt zij erin Shelley te verleiden - die dacht dat hij in een vorig leven verliefd op Antigone geweest was en voortaan voor geen enkele andere liefde kon deugen - en Goethe, Hölderlin, Hegel, Kierkegaard, Brecht, Lacan en Heaney - en misschien ieder van ons?
In deze bundel geven acht gefascineerde essayisten en geleerden ieder een persoonlijk en soms eigenzinnig antwoord op deze vragen: Marc De Kesel, Ger Groot, Arnon Grunberg, Annemie Halsema, Bart Philipsen, Ben Schomakers, Klaas Tindemans en Michel Thys.