Zojuist verschenen: Het geheim van de laatste staat van Paul Frissen

In Het geheim van de laatste staat formuleert Paul Frissen een fundamentele kritiek op het verlangen naar transparantie. De vrijheid van de burger berust op zijn recht geheimen te hebben. Om die vrijheid te beschermen zijn staatsgeheimen volgens hem noodzakelijk. Het boek legt paradoxale verbindingen bloot tussen vrijheid, geheimen en geheimhouding.
De auteur voegt aan zijn theoretisch betoog een antropologie van het staatsgeheim toe, waarvoor hij sprak met vijfentwintig (voormalige) medewerkers van de geheime dienst, toezichthouders, bewindspersonen en onderzoekers.
Het geheim van de laatste staat is bedoeld voor iedereen die voorbij het transparantiedenken wil reflecteren op wat de staat nodig heeft om onze vrijheid te beschermen.
Paul Frissen is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag en hoogleraar bestuurskunde aan Tilburg University. Eerder verschenen van zijn hand De staat van verschil en De fatale staat.
‘Paul Frissen laat overtuigend zien dat in de verhouding tussen overheid en burger een precaire balans vereist is tussen geheimhouding en transparantie, om een optimaal gevoel van veiligheid bij burgers te creëren. Zijn boek nodigt uit tot nadenken over de vraag waar de grenzen liggen voor de eisen van transparantie aan de zijde van zowel de staat als zijn onderdanen.’
– Bob de Graaff, hoogleraar inlichtingen en veiligheid aan de Nederlandse Defensie Academie en de Universiteit Utrecht
Fragment uit Het geheim van de laatste staat:
‘De spion is cultuurhistorisch een ambigu personage: soms een functionaris die een schimmig metier uitoefent gebaseerd op verraad, soms een laatste – of misschien beter: eerste – bastion tegen ondermijning van de democratische rechtsorde, soms een held uit de film noir. De regenjas symboliseert zowel dat heldendom als zijn tragiek: buiten de film mag hij nooit in de openbaarheid treden, hoe heldhaftig de operatie ook is. De cultuur van geheimhouding is voor een geheime dienst functioneel, maar kan altijd ontaarden in een cultus van geheimzinnigheid.
Daarin zien we een opmerkelijke overeenkomst met de zucht naar transparantie. Deze kan net zo pervers en gevaarlijk zijn als een ongebreidelde snuffeldrang – ‘stofzuigen’ – van geheime diensten. Het verlangen naar transparantie heeft eveneens totalitaire kanten.’