De catastrofale behoeftes van het betekenissenbeest
‘De taal van de psychiatrie,’ schrijft Michel Foucault in Geschiedenis van de waanzin, ‘is een monoloog van de rede over de waanzin’. Een monoloog die op ‘zwijgen’ is gebouwd, omdat tegen het eind van de achttiende eeuw de dialoog is verbroken, zo stelt hij. Wat de waanzinnige te vertellen heeft is onbegrijpelijk voor degene die zich nog in de redelijkheid van de rede bevindt en die ‘de arts op de waanzin afstuurt’.
Volgens Foucault is de taal van de seksualiteit op zijn beurt de aseksuele monoloog van het ‘bekentenissenbeest’, dat zoveel te bekennen heeft dat hij oren moet inhuren om naar hem te luisteren. In het recentelijk door Jeanne Holierhoek vertaalde eerste deel van Geschiedenis van de seksualiteit, waarin de mens als ‘bekentenissenbeest’ getypeerd wordt, concludeert Foucault dat de wil tot weten het wezenlijke is van de seksualiteit en van het discours daarover, voor zover die twee van elkaar gescheiden kunnen worden. Hij ontmaskert de gedachte dat het vrijuit spreken over seks iets subversiefs zou zijn, en toont aan dat de instituten vanaf de achttiende eeuw ons voortdurend dwingen tot verbaal seksueel zelfonderzoek.
Het is het grote project van Foucault om de normen die voortkomen uit de rede en de redelijkheid, of daaruit lijken voort te komen, te bevragen, om aan te tonen dat die normen onredelijkheid in zich dragen, al was het maar omdat ze het product zijn van waarheids- en machtsspelen. Waaraan moet worden toegevoegd dat Foucault benadrukt dat macht alle kanten opwerkt. Wie beweert dat deze wereld bestaat uit machtigen en machtelozen geeft subtiel aan bij welke groep hij zelf denkt te horen en oefent alleen al daardoor macht uit. Het jonge, afhankelijke kind bijvoorbeeld heeft wel degelijk macht over zijn ouders. Mishandeling begint als ouders de macht van het machteloze kind met harde hand proberen te breken.
Pijn is nog geen seksualiteit, maar de ander dwingen om te bekennen heeft wel een erotische en sadomasochistische kant. En de bekentenis is nooit volledig. Er komt altijd meer duisternis aan. Net als in het kerkelijke tijdperk zit ook in het therapeutische tijdperk een economische kant aan dat bekennen, dat de oren gehuurd moeten worden zegt genoeg. Menselijke seksualiteit, het is een van de verdiensten van Foucault dat hij ons daar met genoegen op wijst, is niet zozeer een daad als wel een idee. Of zijn interpretatie van de geschiedenis altijd nauwkeurig is, daarover lopen de meningen uiteen. Zeker is dat het bekentenissenbeest als een westers cultuurproduct alomtegenwoordig is. Zo is de gedachte dat spreken over onze eigen pijn genezend zou zijn een nogal onomstreden dogma.