Willem Witteveen - De wet als kunstwerk

Het magnum opus van Willem Witteveen is zojuist postuum verschenen: De wet als kunstwerk, een andere filosofie van het recht. Het eerste exemplaar van het boek werd in de Eerste Kamer uitgereikt aan de vader van de auteur, Johannes Witteveen, oud-minister van Financiën en directeur van het IMF. Lees hier de proloog van dit fascinerende boek over de wet en het rechtssysteem.
Proloog: Gesprek over de wetten
Plaats: Voor de wet
Sprekers: Vermoedelijk maar één, in gesprek met zichzelf
Het verhaal gaat dat Solon de wetten opstelde voor de hopeloos in zichzelf verdeelde Atheense polis. Hij schiep een nieuw evenwicht tussen families, clans en klassen. Hij woog de belangen af en ontwierp een organisme, alles in woorden die na debat werden aanvaard. Daarop verliet hij de stad, na eerst te hebben bedongen dat niemand tijdens zijn afwezigheid ook maar iets aan de wetten zou veranderen. Na het vertrek van Solon waren de Atheners na verloop van tijd aan de wetten gewend geraakt. Ze gingen de wetten niet blindelings gehoorzamen, dat niet, maar ze begonnen er wel de zin van in te zien. Zo zie je maar: de ware wetgever is een afwezige wetgever, die zich uit de machtsstrijd en het economisch proces heeft teruggetrokken nadat het gezag van zijn wetten is komen vast te staan.
– Waarom dit apocriefe verhaal? Diogenes Laërtius, die het opschreef, was toch notoir onbetrouwbaar?
– Het is niet van belang of het waar is of niet, al zijn er aanwijzingen genoeg dat Solon echt heeft geleefd en wetten heeft gemaakt. Er zijn van hem zelfs wetgeversgedichten bewaard gebleven. Wat telt is dat we ons ook in deze tijd nog aan dit verhaal kunnen spiegelen. Ook onze polis is in zichzelf verdeeld. Ook wij zoeken naar een nieuw evenwicht tussen belangen. Ook wij kunnen zonder wijze wetgevers onze samenlevingsproblemen niet oplossen.
– Wat is dan de kern van het probleem?
– Volgens mij is dat het instrumentalisme, de impliciete overtuiging dat wetten en regels instrumenten zijn van de overheid. Het is een waanidee om te denken dat als we het in de politiek eens zijn geworden over wat we willen bereiken, de wet altijd een bruikbaar instrument is om die wil tot gelding te brengen. Hetprobleem is ook dat we weigeren in te zien dat wetgeving grenzen stelt aan wat we kunnen, mogen en willen.
– Maar is de wet dan geen instrument? Er zijn toch wetten nodig om de overheid bevoegdheden te geven die ze kan gebruiken om de samenleving te besturen? Is dat zogenaamde waanidee niet eigenlijk de kern van de democratische rechtsstaat?
– Het ligt subtieler, dat geef ik toe. Wetten zijn soms wel degelijk een instrument, namelijk in situaties waarin we regels nodig hebben die een bepaalde manier van handelen toestaan of verbieden. En die situaties zijn ook verre van zeldzaam. De fout die we maken is echter dat we denken dat de wet altijd een instrument is dat zich voegt naar onze politieke wil. We beseffen niet dat we te maken hebben met een metafoor, een altijd selectieve en dus vaak scheve begripsmatige ordening van de werkelijkheid. Ga maar na: de wet is niet letterlijk een instrument zoals een hamer of een zaag. We zien een analogie tussen wat we het juridische instrumentarium noemen en een gereedschapskist, meer niet.
– Heb je een alternatief?
– We moeten ons herinneren dat de wet eeuwenlang gezien werd als een kunstwerk, en ik pleit ervoor dat we weer terugkeren naar dat idee. De constructie van de wetten vereiste praktische wijsheid, kennis van de samenleving en juridisch vakmanschap. In die volgorde. De politieke wil tot macht moest zich in het kader van de wet voegen, zodat de wet heerste over allen.
– Het klinkt mij vreemd in de oren, maar toch aanlokkelijk.
– Misschien moet je Plato weer eens lezen, en al die andere denkers die van mening waren dat de wet orde schept in de samenleving. Een wet die orde schept in ons denken en doen is net zo goed een kunstwerk als een roman of een gedicht. We hoeven Shelleys beroemde uitspraak over de verbeeldingsmacht van de dichter maar om te keren: ‘The legislators are the unacknowledged poets of the world.’ Wetgevers als dichters! De burgers van de natiestaten die zich in de negentiende en twintigste eeuw een grondwet hadden gegeven, gingen na de Tweede Wereldoorlog de catalogus van de mensenrechten die in die grondwetten werd opgenomen serieus nemen. Daarmee veranderde hun wereld: zij ontdekten dat ze rechten hadden die eerder niet waren erkend. Ze gingen het gedicht van de mensenrechten interpreteren en in praktijk brengen. Er ontstond een taal van de mensenrechten, en die wordt nog steeds omvangrijker en complexer. Die taal omgeeft ons met haar weefsel van begrippen. De wetgever is ongemerkt ‘dichter’ geworden wanneer de taal van de wet vat krijgt op de verbeelding en zo vorm geeft aan het publieke debat (bijvoorbeeld over vrijheid, gelijke behandeling en discriminatie).
– Maar je wilt toch niet beweren dat alle wetten deze scheppende betekenis hebben? Er zijn toch ook overal regels en regeltjes die niets anders zijn dan aanwijzingen voor de praktijk, instrumenten waar de overheid iets mee kan doen. Denk bijvoor-beeld aan voorschriften voor de gezondheid en het milieu, aan regels voor de verstrekking van paspoorten en rijbewijzen of de hele regelgeving over belastingen en uitkeringen.
– Ja, natuurlijk zijn die instrumentele regels overal te vinden, ook al bij Plato trouwens. Wat ik wil bepleiten is dat we het onderscheid tussen ordenende en instrumentele regelgeving beter in de gaten moeten houden. Dat we niet te veel moeten verwachten van juridische instrumenten als ze niet alom gerespecteerd en gewaardeerd worden. Dat we ook niet met ordenende regels moeten omgaan alsof ze de wil van een politiek orgaan uitdrukken. Waar ik me vooral zorgen over maak, is wat voor gevolgen het geloof in instrumentaliteit heeft voor de burgers, hun vertegenwoordigers en hun bestuurders: een houding die kwaliteit ondergeschikt maakt aan kwantiteit, de inhoud aan het proces en de mens aan het systeem. Als al het recht wegwerprecht wordt, inwisselbaar, betekenisloos, verliest de samenleving zelf aan betekenis.
– En wat voor houding moet daar dan tegenover staan?
– Verplaats je in de metafoor van de wet als kunstwerk. Zodra de wet als een kunstwerk benaderd wordt, impliceert dit respect voor de makers en voor het product zelf. Het ligt minder voor de hand de wet voortdurend te willen veranderen, iets wat wel verleidelijk is als je de wet opvat als een instrument. Je oordeel over zin en onzin van de wet zal op andere vragen berusten dan wanneer de wet niet meer is dan een instrument voor iets anders waar het je echt om gaat. Je gaat de samenhang en de begrijpelijkheid van de wet meer waarderen. Je neemt geen genoegen met voor de burgers onbegrijpelijk jargon dat aan de betekenis afbreuk doet (maar misschien wel functioneel is als de wet instrument van beleid moet zijn).
– Misschien is dat inderdaad wel de ideale houding voor een burger die met wetten te maken krijgt. En ook voor de volksvertegenwoordiger en de bestuurder.
– Laten we dan de metafoor van de wet als instrument maar eens een tijdje op de achtergrond plaatsen en proberen het idee van de wet als kunstwerk verder uit te werken.
– Dat lijkt me een goed voorstel, Socrates.
Willem Witteveen (1952-2014) was hoogleraar Encyclopedie van de rechtswetenschap aan de Universiteit van Tilburg. Hij was lid van de Eerste Kamer voor de PvdA. Op 17 juli 2014 kwam hij op tragische wijze om tijdens de vliegtuigramp van vlucht MH17. De wet als kunstwerk is zijn magnum opus dat hij vlak daarvoor voltooide.