Het gelijk van het negatieve

door Marc De Kesel
bron: deReactor.org
Weinig boeken slagen erin om twee eeuwen lang evenveel onverbloemde lof als verbeten kritiek los te weken. Een ervan is ongetwijfeld Georg Wilhelm Friedrich Hegels (1770-1831) Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie, onlangs in Nederlandse vertaling aangeboden door uitgeverij Boom. Vanaf hun verschijnen in 1820 tot op de dag van vandaag kunnen deze geredigeerde collegevoorbereidingen (want zo dient het boek zich aan) op heel wat bijval rekenen. Maar van meet af aan was er ook steeds een massa critici die het neersabelde. Die laatsten vonden al snel geniale medestanders – denk maar aan Karl Marx, die zijn filosofische carrière begon met een regelrechte aanval op uitgerekend dat ene boek.
Waarover gaat dit boek? Niet – of toch niet enkel – over de ‘hoofdlijnen van de rechtsfilosofie’, en zeker niet in betekenis die deze termen voor ons hebben. Want ‘hoofdlijnen’ betekent hier net zo goed ‘grondslagen’, en ‘recht’ staat niet voor recht alleen, maar ook voor samenleving en politiek, en zelfs moraal. Hegels zogeheten rechtsfilosofie behandelt in feite niets minder dan het geheel van zijn politieke filosofie en zijn ethiek samen. En voor een denker als hij betekent dat niet dat hij zijn ideeën over politiek, moraal en recht de revue laat passeren. Verre van dat. Filosofie is voor hem ‘wetenschap’, dat wil zeggen begrip van en inzicht in de fenomenen waarover zij zich buigt. Geen opinie over politiek, moraal en recht, maar een uiteenzetting die de juridische, morele en politieke gestalten uit verleden en heden op zo’n manier aan bod laten komen dat ze hun logica prijsgeven en toelaten te begrijpen waarom ze (geworden) zijn wat ze zijn.
Plato en alle denkers na hem boden nog een politieke filosofie die, zo niet een ideaalbeeld, dan toch een leidraad kon geven: een filosofie die de waarheid voorhield als iets waarnaar men zich richten kon. Zo niet Hegel. Het is hem erom te doen te begrijpen hoe en waarom de zaken geworden zijn wat ze zijn. Al lijken die grotendeels het resultaat van toeval en contingentie, in hen – in wat ze zijn en in hun wordingsproces – schuilt een logica, en voor een filosofie die naam waardig is het zaak deze bloot te leggen.
Die logica heeft immers alles te maken met het vrije denken dat ernaar op zoek gaat. Want de vrijheid die in dat denken aan het werk is, is dezelfde als deze die ogenschijnlijk toevallige gestalten waarin het recht en de politiek zich in de loop van de geschiedenis hebben gewrongen. Het recht of, exacter, de wet met zijn dwingende ‘arm’, is bij nader inzien niet het tegenovergestelde van vrijheid, maar ‘verwerkelijkte vrijheid’. Het is de harde, objectieve gestalte van wat subjectief ervaren wordt als intieme, individuele vrijheid.
Denken betekent voor Hegel onlosmakelijk denken over de werkelijkheid, en dat kan slechts omdat denken zelf werkelijk is – en omdat derhalve denken en werkelijkheid beide vrij zijn. Maar om te zijn wat ze is, moet die vrijheid die zich subjectief in het denken aandient, vervreemden in de objectieve werkelijkheid om ten slotte in die ‘onvrije’, harde realiteit haar gelijke te herkennen. In Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie noemt Hegel dit ‘de verwerkelijking van de vrijheid’. De wetten van het recht lijken onze individuele vrijheid te beknotten, tot we inzien dat dit de manier is om haar tot een ware, want werkelijke vrijheid te maken. Dit dialectische proces ligt aan de basis van ons hele politieke systeem. Inzicht in die dialectiek leert ons te begrijpen waarom politiek en recht de vorm hebben aangenomen die ze vandaag bezitten, aldus Hegel.
[…]
Hegels Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie ligt aan de basis van het links/rechtsdispuut over de grondslagen van het politieke bedrijf dat al twee eeuwen lang aan de gang is en dat nog steeds de achtergrond uitmaakt van onze actuele politiek discussies. Dat dit werk nu in het Nederlands is verschenen, is alleen maar toe te juichen, zeker als dat gebeurt in een voortreffelijke vertaling, waarvoor we Willem Visser meer dan dankbaar mogen zijn. Alleen spijtig dat de uitgever heeft nagelaten om in een index te voorzien. Voor een werk als dit is dat echt een handicap. In de eerste postume uitgave van de Grundlinien publiceerde men bovendien bij diverse paragrafen ook de zogeheten Zusätze, zaken die Hegel er tijdens de hoorcolleges aan had toegevoegd en die een student van hem, Eduard Gans, had geredigeerd. In elke serieuze Duitse en anderstalige uitgave zijn die (vaak interessante en ook soms wat ontluisterende) Zusätze opgenomen. Je vraagt je af waarom dat een Nederlandstalige lezer onthouden wordt. Maar desondanks verdient deze vertaling van Hegels rechtsfilosofie alle lof.