Lezing Herman van Praag - Pendelen tussen vernuft en verbeelding. Deel 2

Woensdag 11 december 2013 gaf Herman van Praag de lezing 'Pendelen tussen vernuft en verbeelding' ter ere van het verschijnen van zijn nieuwe boek 'Het verstand te boven - Beproevingen van een verstandig mens' bij Uitgeverij Boom. Op Boomfilosofie.nl verschijnt de exclusieve publicatie van de lezing in twee delen. Dit is het tweede deel. Het eerste deel kunt u hier lezen.
Als de grenzen van het vernuft worden bereikt kan het overrekt raken. Wat kan er nog meer gebeuren? Iets dat veel ernstiger is. Het vernuft kan ‘knappen’, uit elkaar barsten. Daarbij kunnen krachten vrijkomen die dusdanig destructief zijn dat zij mij de verzuchting ontlokken, hoe dat in godsnaam mogelijk is. Die krachten hebben nogal eens het karakter van onverdunde haatgevoelens.
Die kunnen zich richten op anderen die als bedreigende outcasts worden beschouwd. Men schrikt er niet voor terug het object van de haat, individu of groep, te vernederen, zo mogelijk uit de weg te ruimen. De Shoah (Holocaust) leverde een dramatisch voorbeeld op. Zes miljoen Joden werden systematisch, fabrieksmatig en volgens plan uitgemoord.
Destructief gedrag kan zich echter ook binnen de eigen gemeenschap voordoen. Dan treden er interne spanningen op. Die worden steeds hoger opgespeeld, tot het vernuft het opgeeft en zij vrijwel oncontroleerbaar worden. De gemeenschap dreigt uiteen te vallen en wordt zo een gemakkelijke(r) prooi voor externe vijanden. Ook deze neigingen zijn het Joodse volk niet vreemd. De eerste Joodse natiestaat viel al snel uiteen in twee onafhankelijke delen: Israël en Juda. Waardoor? Door interne twisten en uiteindelijk burgeroorlog. Strategisch gesproken was dit een enorme verzwakking. Beide rijkjes werden een gemakkelijke prooi van de toenmalige grootmachten, respectievelijk Assyrië en Babylonië.
Hetzelfde verschijnsel deed zich voor in post-Bijbelse tijden. Tweemaal herrees er een Joods koninkrijk: de eerste maal onder de nakomelingen van Judas Makkabeüs, zijnde de Hasmoneeïsche vorsten. De tweede maal onder koning Herodes de Grote. Beide keren werd de herwonnen vrijheid al snel verkwanseld. Waardoor? Door interne twisten. Door intern wanbeleid. Ten slotte werd het toenmalige Joodse land tussen 67 en 70 van de gewone jaartelling door Romeinse legioenen definitief verwoest. Was het Joodse volk toen verenigd in haar strijd tegen de Romeinen? Welnee! Het tegendeel was het geval. Interne geschillen, interne twisten; broederstrijd heeft de vijand immens geholpen.
Het huidige Israël bevindt zich wederom in een hachelijke situatie. Het wordt van vele kanten in zijn voortbestaan bedreigd. Is het Joodse volk nu verenigd? Weet het geschillen bij te leggen, al was het maar tijdelijk? Weet het één front te vormen? Heeft het geleerd van zijn geschiedenis? Zal het ditmaal in staat zijn desastreuze versplintering te voorkomen? Zal het vernuft niet opnieuw uit elkaar spatten?
Laat ik mijn vernuft spreken, dan kan ik niet anders dan bezorgd zijn. Aan de ene kant toonde het Joodse volk in de loop van zijn geschiedenis een verbluffend en bewonderenswaardig vermogen tot zelfbehoud, tot overleven, tot regeneratie. Aan de andere kant vertoont het een tendens zichzelf te beschadigen en aan de rand van de afgrond te brengen, soms zelfs daar overheen.
Mijn verbeelding spreekt een andere taal. Dat Joodse volk, dat Mozes al halsstarrig (Deut 10:16), opstandig, onhandelbaar noemde (31:27), leeft nog; leeft, en hoe, en al zo lang. Dat heeft, zo verbeeld ik mij, een bovennatuurlijke inspanning vereist. Het volk van Israël zal blijven leven, God willende zal ik maar zeggen. Een stelwijze die mijn verstand te boven gaat, die uit mijn verbeelding stamt, maar mijn verstand zeer lief is.
Mijn verstand en mijn verbeelding komen tot verschillende conclusies. In mijn boek ga ik op deze controverse nader in.
Levert het grensgebied van vernuft en verbeelding dan alleen maar gevaren op? Bepaald niet. Als men net over die grens heen reikt, opent zich een geheel nieuwe wereld, de wereld der verbeelding, zoals gezegd een wereld van onbegrensde mogelijkheden. Er doemen beelden op van zaken die feitelijk niet, of mogelijk nog niet, bestaan. Die beelden kunnen zeer verschillend van aard zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een wetenschappelijk construct, of om een vernieuwend idee op kunstzinnig of maatschappelijk gebied. Verbeelding is een kracht die de mens tot een visionair kan maken. In weer andere gevallen komt verbeelding tegemoet aan de menselijke behoefte het leven te voorzien van een verticale dimensie, een behoefte die ik religiositeit noem.
Religieus besef is boven alles een belevingsmodus. Men ervaart dat er meer out there is dan het vernuft bevroeden kan en dan met de zintuigen valt waar te nemen. Men verbeeldt zich een wereld voorbij de horizon, voorbij het vernuft. In die wereld vormt zich een godsbeeld. Een beeld dat het individu zich voor de geest haalt. Of het ook buiten zíjn geest bestaat? God mag het weten. Voor hem doet dat niet ter zake. Voor hem bestaat het.
In die wereld, net voorbij het vernuft, komt de Bijbel – dat magistrale hoogtepunt van menselijke verbeelding – tot leven en is er plaats voor al datgene waar men in het ‘gewone leven’ – het leven aan deze zijde van de horizon – geen raad mee weet.
Dit is een wereld die me boeit en waar ik me regelmatig ophoud. Ik lees de Bijbelse geschriften en hul me dan dan graag in de kleren van een ‘tijdgenoot’, iemand die de beschreven gebeurtenissen zelf meemaakt en meebeleeft. Die ‘tijdgenoot’ is geen passieve toeschouwer, geen passieve toehoorder, maar een actief geïnteresseerde. Hij treedt de dramatis personae tegemoet en neemt geen blad voor de mond. Hij stelt vragen, uit kritiek. Waarom deden jullie wat jullie deden; waarom handelden jullie niet anders?
Hij waagt het met de Eeuwige de degens te kruisen. ‘Leg het me uit Eeuwige, ik begrijp Uw handelswijze soms niet; het gaat mijn verstand te boven.’
De Eeuwige repliceert: ‘Je slaat de spijker op de kop, mens; er zijn beslissingen die je niet kunt begrijpen.’ Dat antwoord bevredigt de ‘tijdgenoot’ niet. Hij kaatst de bal terug: ‘U, Eeuwige, schiep mondige wezens. Mondige wezens stellen vragen. U, Alwetende, moet toch in staat zijn een voor mij begrijpelijk antwoord te geven op een verstandige vraag.’ God is voor de ‘tijdgenoot’ een spirituele sparringpartner.
Op andere momenten ben ik weer present in mijn contemporaine gedaante en vraag me af: wat heb ik eigenlijk te zoeken in het rijk der verbeelding. Wat boeit me nu zo in de Bijbel, waarom is de vroege geschiedenis van het Joodse volk me zo dierbaar; wat bindt me aan het Judaïsme; wat zijn de elementen uit die levensleer die in mijn leven als bakens hebben gediend. Waarom heb ik niet gedaan wat zovele van mijn collega’s deden: de religieuze dimensie zonder pardon, als overbodige ballast overboord gegooid. Kortom, wat leveren die excursies voorbij de grenzen van het vernuft me nu eigenlijk op?
Op deze vragen geef ik antwoord in de pendant van dit boek, dat volgend jaar zal verschijnen en de titel draagt: Net voorbij de rede. Twee boeken. Zij staan op zichzelf, maar hebben eenzelfde grondthema, te weten verwikkelingen die zich kunnen voordoen in het grensgebied van vernuft en verbeelding en net daarover heen. Het boek dat vandaag wordt gepresenteerd neemt de valkuilen tot uitgangspunt, het komende boek de boeiende uitzichtpunten. Beide boeken vormen, bij wijze van spreken, twee woningen onder één dak. Zij delen de fundering en de kap, maar worden onafhankelijk van elkaar bewoond.
Het moge duidelijk zijn geworden. Ik heb in mijn leven een ‘tweesporenbeleid’ gevoerd; mijn vernuft het volle pond gegeven, zonder mijn verbeeldingskracht te laten atrofiëren. Ik hield mijn vernuft echter stand-by, om mij voor apert onverstand te behoeden. Verbeelding, op haart beurt voorkwam dat het vernuft zodanig aan banden werd gelegd dat het daalde naar het niveau van het verstand.
Qua inhoud bestaat dit boek, evenals het komende, voornamelijk uit commentaren. Ik breng zowel de Eeuwige als de mens ter sprake. Het bereik ervan is dus breed, mag je wel zeggen. Commentariëren is binnen het Jodendom al heel lang een voornaam literair genre geweest. Ik voeg me, met gepaste bescheidenheid, in deze traditie.
Qua geest mag je dit boek gerust gepassioneerd noemen, in die zin dat ik mijn meningen niet onder stoelen of banken steek. Ik zwaai zonder voorbehoud lof toe aan wat ik bewonder; ik lever zonder terughouding kritiek als de grenzen van het voor mij intellectueel of moreel verteerbare worden overschreden. Ergo, er bestaan zaken die ik voluit bewonder, andere die ik hardgrondig afwijs.
Definieer ik mijzelf daarmee als een absolutist, iemand die ferm en zonder aarzeling (ver)oordeelt, onvermogend de relativiteit van veel dingen in te zien? Nee, dat ben ik niet. Ik ben ook geen relativist, iemand die weegt en blijft wegen om zo een eindoordeel uit de weg te gaan. Ik alterneer tussen die beide uitersten. Ik weeg, maar niet totdat het gewogene minder dan een ons weegt. Soms is het eindproduct een compromis van pro’s en contra’s. Op andere punten schroom ik niet ondubbelzinnig stelling te nemen.
Ik meen dat ik bewust geleefd heb, zelfbewust. Dat betekent dat ik geweigerd heb mee te deinen op de golven van de hoofdstroom. Ik heb mezelf geen geweld aangedaan om er alsjeblieft maar bij te horen. Ik ben m’n eigen weg gegaan, een weg die mij goed docht. Die weg wordt in deze boeken grofweg aangeduid. Het tweeluik heeft dus iets weg van een zelfportret. Me dunkt dat het wel een beetje lijkt.
Herman van Praag
Zondag 24 november was Herman van Praag te gast in 'Dit is de zondag' op Radio 1. Hij sprak over de thematiek van zijn nieuwe boek. Beluister de uitzending hier.